Narcissus
Narcis

Iemand die ziekelijk bezig is met zijn eigen schoonheid of grootheid noemen we een ‘narcist’.

Maar wat heeft mijn naam eigenlijk met dat soort lui te maken? Het zit zo.

De beroemde Weense psychiater Sigmund Freud gebruikte de term ‘narcisme’ rond 1900 als eerste, om mensen te beschrijven die zich constant verheven voelen boven anderen.

Maar hij pikte het idee voor het woord van een ander: Ovidius.

Ovidius, de grote Romeinse poëet dichtte in zijn werk Metamorfosen over het tragische lot van Narcissus (nárkissos).

Deze Griekse jongen was waanzinnig knap en iedereen werd verliefd op hem. Zo ook de nimf Echo.

Maar Narcissus weigerde op haar liefde in te gaan en daarvoor werd hij gestraft. Vanaf dat moment zou alleen zijn eigen spiegelbeeld hem kunnen bekoren.

En dat gebeurde: Narcissus zag zichzelf in het water weerspiegeld en… wauw! Wat een man!

Hij werd verliefd. Op zichzelf. Een onmogelijke liefde, want hoe hij ook probeerde, hij kon zichzelf natuurlijk niet kussen.

Wanhopig en verward over zijn eigen onbereikbare spiegelbeeld verschrompelde Narcissus tot een schim van zichzelf en werd door de goden veranderd in mij, de narcis, een bloem die altijd met de kelk naar de grond gebogen staat.

Mijn Nederlandse naam ‘narcis’ is dus ontleend aan het Griekse woord ‘narcissus’ (nárkissos) en wordt in verband gebracht met de mythologische figuur Narcissus.

Maar het is niet helemaal uitgesloten dat bij het ontstaan van mijn naam ook het Griekse woord ‘narkè’ een rol heeft gespeeld. Dat woord betekent zoiets als ‘verlamd worden’ of ‘plotselinge verstijving’. Denk ook maar eens aan het woord ‘narcose’ dat weer is afgeleid van ‘narkosis’ en ‘verdoving’ betekent.

Daarbij wordt gezinspeeld op de sterke geur van sommige soorten uit mijn geslacht, die slaperigheid zouden verwekken.

De Engelsen noemen mij ‘daffodil’. Die naam komt voort uit het Middeleeuws Engelse ‘asphodel’, dat weer komt van ‘asphodelus’, de naam die door de oude Grieken werd bedacht voor een bloem die volgens hen ‘identiek’ was aan mij.

Iets waar je wel veel fantasie voor nodig hebt, want die bloem lijkt helemáál niet op me en is niet eens familie.

De Fransen hebben een logischere naam voor mij bedacht: ‘jonquille’.

Die naam is afgeleid van het Spaanse ‘junquillo’, het verkleinwoord van ‘junco’, wat ‘bloembies’ of ‘riet’ betekent en verwijst naar mijn smalle stengelbladeren.

Al in de tijd van de oude Grieken, hielden geneesheren zich met mij bezig.

Zo schreef de arts Pedanius Dioscorides rond 50-70 na Christus in zijn Materia Medica – een vijfdelige encyclopedie met beschrijvingen van ruim zeshonderd planten – over mijn medicinale werking.

Volgens hem kon ik goed worden gebruikt bij de behandeling van brandwonden, ontwrichtingen en abcessen.

Mijn familieleden kunnen er ook wat van. Zo wordt het glanzend sneeuwklokje uit de narcisfamilie gebruikt voor verbetering van het geheugen.

In dat plantje zit namelijk een stofje dat blijkt te werken tegen de ziekte van Alzheimer. Alzheimerpatiënten hebben een tekort aan acetylcholine in hun hersenen, een stof die zorgt voor de overdracht van prikkels.

De afbraak van die stof kan worden vertraagd door het stofje galantamine en dat halen ze uit de Galanthus-bol.

Het kan Alzheimer dus niet voorkomen, of het ziekteproces vertragen, maar het kan bij sommige patiënten wel zorgen voor vermindering van symptomen, zoals geheugenverlies en verwardheid. Goed hè?

Er zijn nu dus bloembollenbedrijven die het glanzend sneeuwklokje op grote schaal kweken, speciaal voor medicijnenfabrikanten.

Toch kun je planten uit mijn familie maar beter niet eten. We bevatten namelijk óók het giftige lycorine.

Als je die stof binnenkrijgt, kun je gaan spugen of krijg je buikpijn en diarree. En dat komt regelmatig voor, hoor. Dan is mijn bol weer eens verward met een ui…

Tik bij een willekeurige zoekmachine het woord ‘Pasen’ in, en de kans is groot dat er meteen een afbeelding van mij verschijnt. Ik ben namelijk een ‘paasbloem’.

Dat is geen echte soortnaam hoor, maar een volksnaam voor bloemen die rondom de christelijke feestdag bloeien en op ongeveer iedere ‘tips voor een gezellige paastafel’-website voorkomen.

Het narcissenseizoen start overigens eigenlijk al wat eerder, in februari. Dan zie je hier en daar al wat gele broers en zussen van mij opduiken.

Als je trouwens denkt dat alle narcissen geel zijn, heb je het mis. Er zijn ook witte narcissen, oranje narcissen en zelfs roze exemplaren.

Bovendien heb je kleine narcissen en grote narcissen, narcissen met blad en zonder blad, heel erg geurende narcissen en narcissen die je helemaal niet ruikt, narcissen met stervormige bloemen en een witte ‘kroon’ – zoals mijn binnenste blaadjes worden genoemd. Of met ovale bloemen en een geeloranje kroon.

Over hoeveel soorten er precies zijn verschillen de meningen, maar het zijn er in elk geval 65 en volgens sommigen zelfs wel 85.

De bekendste is de heldergele ‘trompetnarcis’, die zo heet omdat hij met zijn uitstekende ‘bijkronen’ een beetje op een trompetje lijkt.

Alsof hij naar ons toetert: ‘wees gerust mensen, het wordt weer lente!’ – zoals het een echte paasbloem betaamt.

Op de schilderijen waarop ik voorkom, heb ik meestal een bijrol. Kijk maar naar Gustav Klimt’s mozaïek ‘Die Tänzerin’ (1916-1918), waarop een danseres een klein bosje narcissen vasthoudt.

Of kijk naar ‘When flowers return’ (1911) van de negentiende-eeuwse Friese schilder Alma-Tadema, waarop drie jonge vrouwen in witte gewaden met lange narcissenslingers om elkaar heen dansen.

Maar in sommige schilderijen ben ik het stralende middelpunt.

Zo schilderde de Franse impressionist Berthe Morisot al in 1885 een schilderijtje van een theekopje vol met kleine narcissen.

Mijn persoonlijke favoriet is het narcissenschilderij van Georgia O’Keeffe.

Deze Amerikaanse kunstenaar was hard op weg om een ster te worden, toen ze in 1933 een zenuwinzinking kreeg en werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Ze was gestrest over een grote opdracht en tot overmaat van ramp hield haar man – de succesvolle fotograaf Alfred Stieglitz – er ook nog een andere vrouw op na.

Toen O’Keeffe weer naar huis mocht, huurde ze in haar eentje een studio en begon ze langzaamaan weer te schilderen.

Stukje bij beetje ging het beter met haar en drie jaar na haar opname gebeurde het. Ze pakte een groot doek, zocht haar meest felle verf en een grote kwast en schilderde met een enorme trefzekerheid twee gigántische gele narcissen op een roze vlak.

Waarom? Met een bloem die symbool staat voor een nieuw begin liet O’Keeffe ons met ‘Jonquils I’ (1933) weten: ik ben vrij, and I’m back!

Hoi, ik ben Narcis. Wil jij weten waar mijn naam vandaan komt?

Beluister mijn verhaal

ELSPETH DIEDERIX
NARCISSUS
(NARCIS)
2022, 45 X 30 CM

INDEX Rectangle