Convallaria majalis
Lelietje-van-dalen

Meiklokje, bosieleke, elleke-van-travelleke, piepertje of muguetje: ik heb een héleboel namen.

In Nederland word ik meestal Lelietje-van-dalen genoemd.

Dat is een vertaling van mijn Latijnse naam Convallaria majalis, waarin het eerste gedeelte vallei of dal betekent.

Majalis verwijst naar ‘maius’: de maand mei. Ik groeide namelijk oorspronkelijk vooral in frisse valleien en in bossen en op andere schaduwrijke plaatsen en dan voorál in de maand mei – wat meteen ook mijn bijnaam meiklokje verklaart.

‘Lelie’ verwijst dan weer naar de witte kleur van mijn bloemen.

Dat is een vernederlandsing van de Latijnse naam lilium (wit) óf – hierover verschillen de meningen – van leiron of lirion, de Griekse namen van de witte lelie.

Hoe dan ook, de Nederlandse plantenkenner Rembert Dodoens schreef al in 1618 over mij in zijn Cruydeboeck.

“In onse tijden is sij over al bekent met den naem Lilium convallium, dat is Lelie van de dalen oft Leliekens van den dale.”

In Brabantse dialecten word ik trouwens ook nog weleens snuivertje of snuifbloemetje genoemd.

Waarom? Omdat ik zo lekker ruik, werden mijn bloemen vroeger tot poeder gewreven en verwerkt in tabak, die vervolgens werd opgesnoven.

Dat dit geregeld een niesbui tot gevolg had, blijkt uit de oude Duitse volksnaam ‘niesekraut’.

“Il est revenu le temps du muguet”, zong de beeldschone Française Danielle Darrieux in 1959.

De tijd van het meiklokje (‘le muguet’) is weer aangebroken, hoera!

In Frankrijk – het land van de liefde – is dat een moment dat zéker niet geruisloos voorbij gaat.

Mais non, het is daar een goed gebruik dat mannen op 1 mei hun liefje een takje met mijn bloemetjes geven.

Zelf dragen ze op die dag een bloemstengel op hun revers, als ‘une porte-bonheur’ – een geluksbrenger.

Het is een traditie die ontstond in de zestiende eeuw, toen – zo gaat het verhaal – de jonge koning Karel de Negende tijdens een bezoek aan Zuid-Frankrijk een bosje meiklokjes kreeg om hem voorspoed voor het komende jaar te wensen.

Daar was hij zó van onder de indruk dat hij besloot om mij ieder jaar op de eerste dag van mei aan al zijn hofdames te schenken – de charmeur.

Drie eeuwen later was er van dit gebruik weinig meer over, tot de vergeten zanger Felix Mayol haar in 1895 weer tot leven bracht.

Hij kreeg een bosje lelietjes van een fan, stak het in zijn knoopsgat, ging ermee het podium op, et voilá, de ‘muguet de mai’ was weer helemaal terug.

Sindsdien lig ik ieder jaar in de schappen van alle Franse bloemisten en kan het grote versieren weer beginnen. Ah, l’amour!

De plek waar de legendarische modeontwerper Christian Dior als kleine jongen zijn tijd het állerliefste doorbracht was de tuin van zijn ouders.

In de Normandische badplaats Granville hadden zij een hectare van weelderige bloemen met een schitterend uitzicht op zee.

Zijn favoriete bloem in de tuin? Dat was ik!

Dior – een nogal bijgelovig mens – was ervan overtuigd dat ik geluk bracht. Hij was zelfs zó aan me verknocht, dat hij later, als succesvol couturier, zijn persoonlijke bloemist madame Dedeban vroeg om speciaal voor hem het hele jaar door lelietjes-van-dalen te telen in een verwarmde kas, zodat hij altijd een twijgje in zijn knoopsgat kon steken.

Ook had hij me altijd bij zich in een doosje en liet hij zijn petites mains, zijn hulpjes, voorafgaand aan een modeshow een paar bloempjes in de zoom van een haute couture-mouw of jurk naaien.

Dior’s grootste wens was om een parfum van mij te creëren, maar dat bleek nog niet zo gemakkelijk.

Hoewel ik heerlijk zoet ruik, kun je uit mijn tere klokjes zelf namelijk geen geurstoffen onttrekken. Daarvoor ben ik te kwetsbaar.

Gelukkig was Jacques Guerlain – die andere Franse modeheld – er al eerder in geslaagd om mijn geur met behulp van het synthetische stofje met de moeilijke naam ‘hydroxicitronellal’ nagenoeg perfect na te bootsen.

Dior waagde ook een poging en schiep in 1956 ‘Diorissimo’, een eau de parfum met de geur van een frisse lenteochtend. Mmm..

In de kruidengeneeskunde worden mijn blaadjes wel gebruikt tegen flauwte, beroerdheid en zelfs hartkwalen. Ik bevat namelijk de uit suiker opgebouwde stoffen convallarine en convallamarine, die de werking van het hart beïnvloeden.

Bij milde hartklachten zou je mij dus goed kunnen gebruiken, maar bij de zwaardere hartcomplicaties heb je toch meer aan de digitalis (het vingerhoedskruid).

Ik hou er dus echt wel van om te helpen, maar ik ben ook weer niet zó aardig en onschuldig als ik eruit zie.

Je kunt mij bijvoorbeeld maar beter niet eten. Mijn stengel, mijn bloemen én mijn bessen zijn giftig en het nuttigen van een paar van mijn geurige witte blaadjes kan een acute hartstilstand tot gevolg hebben.

En ook als je een hond of kat in huis hebt, kun je mij maar beter in het tuincentrum laten staan.

Voor je harige huisgenoten kan het al dodelijk zijn als ze mijn stuifmeel op hun vacht krijgen en zich daarna met hun tong wassen. Uitkijken dus!

Wat hebben Tsjaikovski, Stalin en Annie M.G. Schmidt met elkaar gemeen? Nou, niet bijster veel, maar wél dat ze alle drie door mij geïnspireerd waren.

De beroemde Russische componist Tsjaikovski beschouwde me als ‘de koning van de bloemen’, zoals hij in een brief aan zijn weldoenster Nadejda von Meck schreef en gaf me daarom een voorname rol in de ‘weelderige tuin’ waarin zijn laatste opera Iolanta (1892) zich afspeelt.

Ook schreef hij een gedicht over me, dat gaat van: ‘Ik haast me naar het bos langs het vertrouwde pad / En zoek jouw witte, wassen bloem, je ranke blad. / Waar is het dat je bloeit in de koele ochtenddauw? / Daar ben je! Opgewonden buk ik, pluk ik jou.’ Een tikje hoogdravend, dat wel.

Zijn landgenoot Stalin deed daar nog een schepje bovenop. De Sovjet-dictator was als jonge jongen – toen hij nog Josif Dzjoegasjvili heette – gek op lezen en publiceerde zelf onder een pseudoniem gedichten.

Eén daarvan ging over mij: ‘De rozige bloemenknop is opengegaan / Zich haastend naar het bleekblauwe violet / En, aangeraakt door een lichte tocht / Buigt het lelietje van dalen zich over het gras.’ Tsja.

Annie Schmidt hield het liever wat luchtiger. In het fijne versje ‘De mooiste bloemen’ uit Het Fluitketeltje (1950), dichtte zij:

‘Lelietjes van twintig centen, / prachtig mooi. Je ruikt de lente!’ en: ‘Irissen met lange stelen, / wil je paarse, wil je gele? / Zestig centen maar, de tien! / Wil je roosjes dan, misschien? / Ook niet deze? Of van deze? / Maar wat moet het dán toch wezen, / moet je ze voor moeder halen? / Neem dan lelietjes-van-dalen!’

Op ‘Het Lam Gods’ (1432), het beroemde altaarstuk van de Sint-Baafskathedraal in Gent, staan een heleboel bloemen en planten.

Minstens veertig soorten, hebben de broers Van Eyck erin verstopt. De ene nog preciezer en gedetailleerder geschilderd dan de ander.

En natuurlijk staan al die bloeiers bol van de symboliek.

Kijk alleen al naar de bloemenkroon van de jonge maagd Maria op een van de bovenste luiken, voor de kijker links van God de Vader. Tussen edelstenen, parels en diamanten zien we allerlei soorten ruikers, die elk verwijzen naar de maand mei – ook wel de ‘Mariamaand’ genoemd.

En iedere bloem heeft weer zijn eigen betekenis: de rode roos staat voor liefde, de witte lelie voor maagdelijkheid en de wilde blauwe akelei voor nederigheid.

Als je dan nóg beter kijkt, zie je boven iedere roos plots ook nog een trosje witte meiklokjes tevoorschijn komen. Jazeker, ik hoor er ook bij. Hier ben ik waarschijnlijk afgebeeld als brenger van geluk.

Op andere plekken op het veelluik zie je mij ook weer opduiken: helemaal onderaan het middenpaneel en aan de voet van het groepje heilige vrouwen.

Wat ik daar doe is onduidelijk. Soms symboliseer ik reinheid of nederigheid, een andere keer verwijs ik naar de tranen die Maria op Paasmorgen liet aan het graf van Jezus.

Tja, met mij weet je het maar nooit.

Hoi, ik ben Lelietje-van-dalen. Wil jij weten waar mijn naam vandaan komt?

Beluister mijn verhaal

ELSPETH DIEDERIX
CONVALLARIA MAJALIS
(LELIETJE-VAN-DALEN), 2020,
40 x 30 CM

INDEX Rectangle