Wat hebben Tsjaikovski, Stalin en Annie M.G. Schmidt met elkaar gemeen? Nou, niet bijster veel, maar wél dat ze alle drie door mij geïnspireerd waren.

De beroemde Russische componist Tsjaikovski beschouwde me als ‘de koning van de bloemen’, zoals hij in een brief aan zijn weldoenster Nadejda von Meck schreef en gaf me daarom een voorname rol in de ‘weelderige tuin’ waarin zijn laatste opera Iolanta (1892) zich afspeelt.

Ook schreef hij een gedicht over me, dat gaat van: ‘Ik haast me naar het bos langs het vertrouwde pad / En zoek jouw witte, wassen bloem, je ranke blad. / Waar is het dat je bloeit in de koele ochtenddauw? / Daar ben je! Opgewonden buk ik, pluk ik jou.’ Een tikje hoogdravend, dat wel.

Zijn landgenoot Stalin deed daar nog een schepje bovenop. De Sovjet-dictator was als jonge jongen – toen hij nog Josif Dzjoegasjvili heette – gek op lezen en publiceerde zelf onder een pseudoniem gedichten.

Eén daarvan ging over mij: ‘De rozige bloemenknop is opengegaan / Zich haastend naar het bleekblauwe violet / En, aangeraakt door een lichte tocht / Buigt het lelietje van dalen zich over het gras.’ Tsja.

Annie Schmidt hield het liever wat luchtiger. In het fijne versje ‘De mooiste bloemen’ uit Het Fluitketeltje (1950), dichtte zij:

‘Lelietjes van twintig centen, / prachtig mooi. Je ruikt de lente!’ en: ‘Irissen met lange stelen, / wil je paarse, wil je gele? / Zestig centen maar, de tien! / Wil je roosjes dan, misschien? / Ook niet deze? Of van deze? / Maar wat moet het dán toch wezen, / moet je ze voor moeder halen? / Neem dan lelietjes-van-dalen!’