Op zeventiende-eeuwse bloemstillevens werd ik niet vaak geschilderd, omdat ik in die tijd nog niet zoveel in Nederland voorkwam.

Pas aan het eind van de eeuw werd ik vanuit de Balkan meegenomen door de VOC. Toch bestaan er wel stillevens waarop ik te zien ben.

Kijk maar eens naar de mooie rood-met-witte slaapbol in het overdadige bloemstuk van Jan Davidsz. De Heem

of naar de vuurrode variant van Maria Oosterwyck’s ‘Bloemen in een versierde vaas’.

Ook in het stilleven van Rachel Ruysch, een zeldzame vrouwelijke Hollandse meester en dochter van de beroemde Amsterdamse professor in de anatomie en plantkunde Frederik Ruysch, kom ik voor. ‘Vaas met bloemen’, heet het.

Daarop is een boeket te zien dat zijn beste tijd wel heeft gehad. De bloemen hangen slap en beginnen te verkleuren.

Uit het midden van het boeket is een bloem weggeknipt, waardoor een lege plek is ontstaan. Dat moet echt net zijn gebeurd, want het bloemsteeltje drupt nog na.

De druppels vallen op grote papaverbladeren, waarvan ze langzaam naar beneden glijden. Het is zeer waarschijnlijk dat ik, de grote rode slaapbol, berucht om mijn korte bloeitijd, de weggeknipte bloem ben.