De dichter T. van Deel was door mij gefascineerd. Niet alleen maakte hij in zijn laatste jaren honderden tekeningen van me, ook gaf hij zijn allerlaatste dichtbundel mijn naam. In die bundel staat het gedicht ‘Herfsttijloos II’. Dat gaat zo:
Bij de geboorte uit haar bladderende bol rijst gestaag en steil de steel wit eerst en later bij de bloem neigend naar paars van Allerzielen.
Hun bollen worden uitgeput en lijken gaandeweg nog ouder dan ze waren maar de bloei is tomeloos alsof een nest vol vogels de snavels luid en levenswijd onstuitbaar houdt gesperd.